Met recht is het soms ‘oefenen’, dit bidden-met-je-hand wat we nu een aantal weken doen. Elke avond proberen we dit in praktijk te brengen, maar soms blijkt het nog best lastig. Mooi om te zien hoe het toch een plekje krijgt en we – ook hierin – gewoon mogen proberen! Deze week is er weer een onderdeel bij gekomen: vergeving vragen.
Vergeving vragen
Op tafel staan 2 glazen water. Bij het ene glas staat een fles siroop, bij het andere glas een bus zout. ‘Wat vind je er van als iemand je pijn doet?’ vragen we. Dat is naar, natuurlijk – één van de kids doet wat zout in het ene glas. ‘En als ik fijne dingen tegen jou zeg?’ Dat is uiteraard fijn – er mag wat siroop in het andere glas. Zo verzinnen we een heel aantal fijne en nare dingen, allemaal gevolgd door het toevoegen van wat siroop of wat zout aan het water (naar een ideetje dat ik hier vond).
We proeven een slokje zout water. Bah wat is dat vies! En we vertellen: zo is het eigenlijk ook met het doen van nare dingen; daar word je helemaal niet blij van. Als we daarna een slokje van het water met siroop proeven, smaakt dat een stuk beter. Goede dingen lijken daar wel een beetje op: het is fijn, het klopt. Voor de kids is het voorbeeld vrij duidelijk.
Vergeven, hoe dan?
We lezen Psalm 51 in een kinderbijbel; over vergeving vragen aan God en zo ‘schoon’ worden als witte sneeuw. Die vergelijking vraagt om wat uitleg voor onze kinderen en we vertellen dat slechte dingen je eigenlijk van binnen een beetje vies maken; het beschadigt je hart. En vergeving vragen, is eigenlijk aan God vragen om je hart weer schoon te maken. We luisteren er een liedje over: ‘Al waren je zonden als scharlaken.’
We praten er toch nog even over door. Vergeving krijgen is heel fijn. Maar nare dingen doen, heeft wel altijd consequenties. Met een voorbeeld leggen we dat uit: als je iemand heel hard knijpt, moet je uiteraard ‘sorry’ zeggen; maar de ander heeft dan nog wél pijn! Die is niet ineens over. Hoe is dat dan bij God?
Gebrokenheid
Op tafel leggen we een spiegeltje neer; als we er in kijken, zien we onszelf goed, heel, compleet. Joël krijgt een hamer in zijn handen. ‘Geef maar eens een flinke mep op de spiegel,’ krijgt hij als opdracht. Verbaasd kijkt hij ons aan: ‘Echt?’ Na enige twijfel doet hij het toch en schrikt hij zelf een beetje van het resultaat: de spiegel is helemaal aan scherven. Met stukjes plakband proberen we het nog weer te repareren maar de schade is onherstelbaar. Wanneer we nu opnieuw in de spiegel kijken, zien we onszelf nog wel, maar wazig, gebroken.
Dit voorbeeld pakken we op in een kort gesprekje. Dat dit wel een beetje lijkt op ‘zonde’. Zonde beschadigt altijd iets, het maakt altijd iets kapot. Er zijn altijd consequenties. En weet je wat nou zo bijzonder is bij God? Dat Jezus zei: ‘Beschadig mij maar, zodat jij weer heel mag worden.’ Wat een mysterie!
We praten er nog kort over door; dat dingen die gebroken zijn, voor God niet minder waard zijn. Dat God ze juist gebruikt om er iets prachtigs van te maken. En dat idee gebruiken we tot slot in de verwerking van ons gezinsmoment. Allebei krijgen de kids een ei; ze pellen de schil eraf en mogen de stukjes schilderen in verschillende kleuren. En met al die stukjes, al die gebroken, gebarsten eierschaaltjes, vrolijk geverfd in verschillende kleuren, mogen ze een potje versieren. Vanuit gebrokenheid kan iets moois ontstaan. Dat is pas echt reden om God te danken!